enveloppeerde
- en·ve·lop·peer·de
vervoeging van |
---|
envelopperen |
enveloppeerde
- enkelvoud verleden tijd van envelopperen
- Ik enveloppeerde.
- Jij enveloppeerde.
- Hij, zij, het enveloppeerde.
- Ik enveloppeerde.
- Het woord enveloppeerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.