Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • en·ve·je·cer
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
envejecer
envejecía
envejecido
volledig

Werkwoord

envejecer

  1. aftakelen, ouder maken, verouderen
  2. laten rijpen (van kaas of wijn)