• IPA: /ɛnˈsɔɹsəl/
vervoeging
onbepaalde wijs to  ensorcell 
he/she/it  ensorcells 
verleden tijd  ensorcelled 
voltooid
deelwoord
 ensorcelled 
onvoltooid
deelwoord
 ensorcelling 
gebiedende wijs  ensorcell 

ensorcell

  1. betoveren, beheksen
    «As is often the case with populists, reality does not square with Johnson’s ensorcelling combination of false promises, pseudo-patriotism, and foreigner bashing.[1]»
    Zoals vaak bij populisten het geval is, komt de werkelijkheid niet overeen met Johnsons betoverende combinatie van valse beloften, pseudo-vaderlandsliefde en aanvallen op vreemdelingen.