enmohecer
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
enmohecer |
enmohecía |
enmohecido |
volledig |
enmohecer
- en·mo·he·cer
- overgankelijk doen beschimmelen, met schimmel bedekken
- overgankelijk onbruikbaar maken, laten vastroesten
- onovergankelijk beschimmelen