stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
enmohecer
enmohecía
enmohecido
volledig

enmohecer

  • en·mo·he·cer
  1. overgankelijk doen beschimmelen, met schimmel bedekken
  2. overgankelijk onbruikbaar maken, laten vastroesten
  3. onovergankelijk beschimmelen