emballer
emballer
- verpakken
- enthousiast maken
- «Sa nouvelle voiture ne m'emballe pas.»
- Ik word niet warm van zijn nieuwe auto.
- «Sa nouvelle voiture ne m'emballe pas.»
- (spreektaal) verleiden, versieren
- «J’ai discuté toute la soirée avec Isabelle, mais j’ai pas réussi à l’emballer.»
- Ik heb de hele avond met Isabelle gepraat maar het is me niet gelukt haar te versieren. [1]
- «J’ai discuté toute la soirée avec Isabelle, mais j’ai pas réussi à l’emballer.»
- (spreektaal) (tong)zoenen
s’emballer
- wederkerend (spreektaal) zich druk maken, zich opwinden
- «Ne t'emballe pas, c'est pas encore sûr!»
- Maak je niet druk, het is nog niet zeker! [1]
- «Ne t'emballe pas, c'est pas encore sûr!»