emballer

  1. verpakken
  2. enthousiast maken
    «Sa nouvelle voiture ne m'emballe pas.»
    Ik word niet warm van zijn nieuwe auto.
  3. (spreektaal) verleiden, versieren
    «J’ai discuté toute la soirée avec Isabelle, mais j’ai pas réussi à l’emballer
    Ik heb de hele avond met Isabelle gepraat maar het is me niet gelukt haar te versieren. [1]
  4. (spreektaal) (tong)zoenen

s’emballer

  1. wederkerend (spreektaal) zich druk maken, zich opwinden
    «Ne t'emballe pas, c'est pas encore sûr!»
    Maak je niet druk, het is nog niet zeker! [1]