emaneer
- ema·neer
vervoeging van |
---|
emaneren |
emaneer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van emaneren
- Ik emaneer.
- gebiedende wijs van emaneren
- Emaneer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van emaneren
- Emaneer je?
- Het woord emaneer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.