eenpitter
- een·pit·ter
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eenpitter | eenpitters |
verkleinwoord | eenpittertje | eenpittertjes |
de eenpitter m
- eenmanszaak
- De advocaat is een eenpitter in Amsterdam.
- basisschool zonder professioneel bestuur
- vrijgezel
- iemand die graag alleen is
- tweede luitenant
- Het woord eenpitter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.