• een·pit·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord eenpitter eenpitters
verkleinwoord eenpittertje eenpittertjes

de eenpitterm

  1. eenmanszaak
    • De advocaat is een eenpitter in Amsterdam. 
  2. basisschool zonder professioneel bestuur
  3. vrijgezel
  4. iemand die graag alleen is
  5. tweede luitenant