duelleren
- du·el·le·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
duelleren |
duelleerde |
geduelleerd |
zwak -d | volledig |
duelleren
- inergatief een tweegevecht houden
- Zij duelleerden bij het krieken van de dageraad.
- Het woord duelleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "duelleren" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be