dubbelcheck
- Geluid: dubbelcheck (hulp, bestand)
- dub·bel·check
vervoeging van |
---|
dubbelchecken |
dubbelcheck
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dubbelchecken
- Ik dubbelcheck.
- gebiedende wijs van dubbelchecken
- Dubbelcheck!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dubbelchecken
- Dubbelcheck je?
- Het woord dubbelcheck staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.