Druppend water


  • drup·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
druppen
drupte
gedrupt
zwak -t volledig

druppen

  1. ergatief druipen, druppelen
    • Het water drupte van het dak af. 

de druppenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord drup
95 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be