Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • druis in
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
indruisen

druis in

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van indruisen
    • Ik druis in. 
  2. gebiedende wijs van indruisen
    • Druis in! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van indruisen
    • Druis je in? 


Gangbaarheid