• dromt sa·men
vervoeging van
samendrommen

dromt (...) samen

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samendrommen
    • Jij dromt samen. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samendrommen
    • Hij dromt samen. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van samendrommen
    • Dromt samen!