dromden samen
- drom·den sa·men
vervoeging van |
---|
samendrommen |
dromden (...) samen
- meervoud verleden tijd van samendrommen
- Wij dromden samen.
- Jullie dromden samen.
- Zij dromden samen.
- Wij dromden samen.
- Het woord dromden samen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.