dribbel
- drib·bel
vervoeging van |
---|
dribbelen |
dribbel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dribbelen
- Ik dribbel.
- gebiedende wijs van dribbelen
- Dribbel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dribbelen
- Dribbel je?
- Het woord dribbel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dribbel" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be