• drib·bel
vervoeging van
dribbelen

dribbel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dribbelen
    • Ik dribbel. 
  2. gebiedende wijs van dribbelen
    • Dribbel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dribbelen
    • Dribbel je? 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be