doofden
- doof·den
vervoeging van |
---|
doven |
doofden
- meervoud verleden tijd van doven
- Wij doofden.
- Jullie doofden.
- Zij doofden.
- Wij doofden.
- ▸ Ze zeiden niets, schopten alleen hun schoenen uit, deden de bedlampjes aan en doofden de plafondverlichting.[1]
- Het woord doofden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044633535