doofde
- doof·de
vervoeging van |
---|
doven |
doofde
- enkelvoud verleden tijd van doven
- Ik doofde.
- Jij doofde.
- Hij, zij, het doofde.
- De kampeerder doofde het kampvuur heel grondig om het ontstaan van een bosbrand te voorkomen.
- Ik doofde.
- Het woord doofde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.