• dob·bel
vervoeging van
dobbelen

dobbel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dobbelen
    • Ik dobbel. 
  2. gebiedende wijs van dobbelen
    • Dobbel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dobbelen
    • Dobbel je? 


dobbel

  1. dubbel