• IPA: /diˈβisa/
  • di·vi·sa
enkelvoud meervoud
divisa divisas

divisa v

  1. lijfspreuk
  2. valuta
vervoeging van
divisar

divisa

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van divisar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van divisar