deugen
- deu·gen
- In de betekenis van ‘goed zijn’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
deugen |
deugde |
gedeugd |
zwak -d | volledig |
deugen
- absoluut aan eisen van moraliteit of kwaliteit voldoen
- Ik weet niet of die oplossing deugt of niet.
- Het onderzoek deugde van geen kant.
- ▸ 'Denk jij dat ik een tuinman om halfelf 's avonds bij me laat komen omdat het eten niet deugt?'[2]
- Het woord deugen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "deugen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "deugen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be