despiste
- des·pis·te
enkelvoud | meervoud |
---|---|
despiste | despistes |
despiste m
- [1] distracción
- [2] descuido
vervoeging van |
---|
despistar |
despiste
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van despistar
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van despistar
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van despistar
- despiste in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española