deit

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van deiten
  2. tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van deiten
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van deiten
  4. tweede persoon meervoud gebiedende wijs van deiten


  • Afgeleid van het Oudsaksische thiod

deit

  1. lui, lieden; groep mensen
  2. volk
  1. volk

deit

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van dôn