deflactar
zuidelijk Zuid-Amerika
- de·flac·tar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
deflactar |
deflactaba |
deflactado |
volledig |
deflactar
- overgankelijk laten leeglopen
- aan belang doen verliezen
- ontmoedigen
- [1] desinflar
- deflactar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española