Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·fi·bril·la·tors

Zelfstandig naamwoord

de defibrillatorsmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord defibrillator
     Ik heb de man gezien. Eén bonk vet. Geloof me, met nog geen tien defibrillators had men dat hart weer aan de praat gekregen.[1]
Synoniemen

Verwijzingen