• de·bar·keert
vervoeging van
debarkeren

debarkeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van debarkeren
    • Jij debarkeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van debarkeren
    • Hij debarkeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van debarkeren
    • Debarkeert!