• dat·je
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord datje datjes

het datjeo dim. tant.

  1. een kleine hoeveelheid weinig opzienbarende informatie
    • Ik heb even een datje over mezelf geschreven. 
  • ditjes en datjes
kleine wetenswaardigheden
71 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be