• dank·te
vervoeging van
danken

dankte

  1. enkelvoud verleden tijd van danken
    • Ik dankte. 
    • Jij dankte. 
    • Hij, zij, het dankte. 


  • dank·te

dankte

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van danken

dankte

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van danken

dankte

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van danken

dankte

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van danken