• da·gar
Naar frequentie 1894

dagar

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van dagur


  • da·gar

dagar

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van dage

dagar

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van dag


Naar frequentie 438

dagar

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van dage

dagar

  1. nominatief onbepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van dag