• door elisie ontstaan uit de

d'

  1. van
    «la conversion d’eau salée en eau douce»
    de omzetting van zout water in zoetwater
    «d'hier à demain»
    van gisteren naar morgen

d' m / v

  1. geeft de onbepaalde vorm aan
    «château d’eau»
    watertoren
    «montre d’homme»
    herenhorloge
  2. vormt de partitief
    «Je n’ai pas d’eau.»
    Ik heb geen water.
    «brin d’herbe»
    grassprietje
  • Deze vorm wordt gebruikt als het woord dat erop volgt met een klinker of een niet uitgesproken h begint.
  • Bij het verwijzen naar een titel of onderwerp dat met een klinker of niet-uitgesproken h begint, wordt niet d', maar de gebruikt:
  • Als alleen de hoeveelheid onbepaald is, gebruikt het Nederlands de onbepaalde vorm "Is er water?", maar het Frans de bepaalde vorm: "Il y a de l’eau?"


d'

  1. geëlideerde vorm van het voorzetsel di.
    «Ha mal d'orecchi.»
    Hij heeft pijn aan de oren.
  2. geëlideerde vorm van het voorzetsel da (enkel in vaste verbindingen zoals "d'ora in poi").
    «D'ora in poi non perderò mai più.»
    Van nu af aan zal ik nooit meer verliezen.