cumuleert
- cu·mu·leert
vervoeging van |
---|
cumuleren |
cumuleert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van cumuleren
- Jij cumuleert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van cumuleren
- Hij cumuleert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van cumuleren
- Cumuleert!
- Het woord cumuleert staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.