cumuleerde
- Geluid: cumuleerde (hulp, bestand)
- cu·mu·leer·de
vervoeging van |
---|
cumuleren |
cumuleerde
- enkelvoud verleden tijd van cumuleren
- Ik cumuleerde.
- Jij cumuleerde.
- Hij, zij, het cumuleerde.
- Ik cumuleerde.
- Het woord cumuleerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.