• con·je·tu·ra
enkelvoud meervoud
conjetura conjeturas

conjetura v

  1. vermoeden, gissing, veronderstelling
vervoeging van
conjeturar

conjetura

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van conjeturar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van conjeturar