• con·ci·lies

de conciliesmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord concilie


vervoeging van
conciliar

concilies

  1. aanvoegende wijs tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van conciliar
  2. gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van conciliar