• com·ple·men·teer
vervoeging van
complementeren

complementeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van complementeren
    • Ik complementeer. 
  2. gebiedende wijs van complementeren
    • Complementeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van complementeren
    • Complementeer je?