colapsar
- co·lap·sar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
colapsar |
colapsaba |
colapsado |
volledig |
colapsar
- onovergankelijk instorten, in (elkaar) zakken
- overgankelijk doen instorten
- laten vastlopen
- colapsar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española