• ci·ble
vervoeging van
cibler

cible

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van cibler
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van cibler
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van cibler
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  cible     la cible     cibles     les cibles  
  1. doel (figuurlijk)
  2. doelwit
  3. doelgroep