• chat·te
vervoeging van
chatten

chatte

  1. enkelvoud verleden tijd van chatten
    • Ik chatte. 
    • Jij chatte. 
    • Hij, zij, het chatte. 
  2. aanvoegende wijs van chatten


chatte v

  1. (spreektaal) poesje, kutje [1]
  2. (spreektaal) mazzel, geluk
    «J’ai eu de la chatte de dégoter cette bagnole pour dix-mille balles.»
    Ik had de mazzel die wagen op de kop te tikken voor tienduizend piek. [1]