chargé
- voltooid deelwoord (participe passé) van charger
chargé
- geladen
- «Un fusil chargé.»
- Een geladen geweer
- vol
- «Un manuscrit chargé de fautes»
- Een manuscript vol fouten.
- (straattaal) stoned, high
- «Après ce pétard, j’étais complètement chargé.»
- Na die joint was ik compleet stoned. [1]