Angelsaksisch

Uitspraak
  • IPA: /ˈkæɑru/

Zelfstandig naamwoord

cearu v

  1. rouw, leed
    «Ic sceolde ana mine ceare cwiðan.»
    Ik moet mijn leed alleen uitspreken.
  2. bezorgheid
  3. zorg, voorzichtigheid
    «Cearu wæs geniwod geworden in wicum.»
    De zorg was opnieuw verschenen in de verblijven.
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening