• can·vas·sen
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘werven van kiezers door politici die willekeurig aanbellen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1946 [1]

de canvassenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord canvas
85 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[2]