camperen
- cam·pe·ren
camperen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
camperen |
gecamperd | |
onvolledig |
- op vakantie gaan met een kampeerauto
- Het woord camperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.