• ca·mou·fleer·de
vervoeging van
camoufleren

camoufleerde

  1. enkelvoud verleden tijd van camoufleren
    • Ik camoufleerde. 
    • Jij camoufleerde. 
    • Hij, zij, het camoufleerde. 
     Haar make-up was nauwelijks zichtbaar, maar camoufleerde exact datgene wat van een exclusief merk werd verwacht.[1]