enkelvoud meervoud
nominatief buurdinc
genitief buurdinx
datief buurdinghe
accusatief buurdinc

buurdinc o

  1. burengerecht, gerecht voor dagelijkse zaken, waarin de buren het vonnis vellen
    «Die ene poirter mach den anderen beclaghen [...] ghelijc men in enen buyrdinghe plach te doen.»
    De ene burger mag de ander aanklagen [...] zoals men dat in een burengerecht placht te doen.