Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bui·ten·hangt

Werkwoord

vervoeging van
buitenhangen

buitenhangt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buitenhangen
    • ... dat jij buitenhangt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buitenhangen
    • ... dat hij buitenhangt. 

Gangbaarheid