• bru·talt
Naar frequentie 8155

brutalt, o

  1. onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van brutal


  • bru·talt
  • Bijwoord: afleiding van het Noorse bijvoeglijke naamwoord brutal met het achtervoegsel -t
Naar frequentie 9562

brutalt, o

  1. onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van brutal

brutalt

  1. bruut, op brute wijze
    «For tre uker siden ble en familie brutalt ranet av tre maskerte og bevæpnede menn i sitt hjem i Garderåsen.»
    Drie weken geleden werd een gezin op brute wijze beroofd door drie gemaskerde en gewapende mannen in zijn huis in Garderåsen.
  • Det lyder brutalt.
Het klinkt bruut.
  • slå brutalt
heftig slaan


  • bru·talt
  • Bijwoord: afleiding van het Nynorske bijvoeglijke naamwoord brutal met het achtervoegsel -t

brutalt, o

  1. onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van brutal

brutalt

  1. bruut, op brute wijze
  • handle brutalt
op brute wijze handelen