• bru·kar

brukar

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bruka

brukar

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bruke
  • Toegelaten zijn:
  1. bruke/bruka – bruker – brukte – brukt
  2. bruke/bruka – brukar – bruka – bruka
  3. bruke/bruka – brukar – brukte – brukt [1]
  1. naar vrije keuze volgens
    Taalhervorming 2012,
    punt 3.4.2 (in het Noors)


  • bruk·ar
Naar frequentie 797

brukar

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bruka