Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brug·ge·tje

Zelfstandig naamwoord

het bruggetjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord brug
     Na twintig meter kwamen ze bij een bruggetje aan.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen