brace
- IPA: /braɪs/
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to brace |
he/she/it | braces |
verleden tijd | braced |
voltooid deelwoord |
braced |
onvoltooid deelwoord |
bracing |
gebiedende wijs | brace |
brace
- wederkerend ~ oneself zich schrap zetten
- «They braced themselves against the oncoming high wave.»
- Ze zetten zich schrap tegen de hoge aanrollende golf.
- «They braced themselves against the oncoming high wave.»