boterde
- bo·ter·de
vervoeging van |
---|
boteren |
boterde
- enkelvoud verleden tijd van boteren
- Ik boterde.
- Jij boterde.
- Hij, zij, het boterde.
- Ik boterde.
- ▸ Hoewel het nooit op een directe manier ter sprake was gekomen, had Chantal het idee dat het tussen Tineke en haar oudste dochter niet echt boterde.[1]
- Het woord boterde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.