• boe·ven·stuk·ken

de boevenstukkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord boevenstuk
    • Bedenkelijker wordt het reeds, wanneer het dagblad, in hoofdjes boven boevenstukken, van ‘gentleman-inbrekers’ of van ‘bijna sympathiek van driestheid’ meent te moeten spreken. [1]