blindé

  1. (spreektaal) bezopen, lazarus [1]
  2. (spreektaal) vol
    «Ce soir, la boite, elle est blindée, on peut même plus bouger.»
    Vanavond is de tent bomvol, je kan niet eens meer bewegen. [1]
  3. (spreektaal) rijk
    «Depuis que je conduis la voiture de ma boîte, mes potes, ils croient que j’suis blindé
    Sinds ik in de auto van de zaak rij, denken mijn maten dat ik een hoop geld heb. [1]


vervoeging van
blindar

blindé

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van blindar